dinsdag 19 juli 2011

3.1 Christus als Mensgeworden Zoon van God

Hoewel de goddelijkheid van Jezus Christus niet een centraal thema is van de brief (integendeel eerder zijn huidige positie als hogepriester komt naarvoren), komen er wel verschillende aanwijzingen voor in de brief.

1. Zijn preĆ«xistente wordt niet nadrukkelijk genoemd, maar wordt wel verondersteld. Bijvoorbeeld in 16.2. wordt gezegd: “The majestic scepter of God, our Lord Christ Jesus, did not come with the pomp of arrogance or pride (though he could have done so), but in humility, just as the Holy Spirit spoke concerning him.” De positie van Christus voor zijn komst in nederigheid wordt hier aangeduid als een van macht, als de scepter van God.” Er wordt ook gesproken over Christus als “de afstraling van Zijn majesteit, die een hogere naam heeft geerfd dan de engelen (36.3).” Dit thema uit de hebreeenbrief (hfdst. 1-2) bevestigd dat de christologie van Clemens voluit aansluit bij die van het NT.
De preexistentie van Christus en Zijn zending blijkt ook uit de positie die Christus inneemt in de H. Schrift. Wij zullen over dit thema nog preciezer spreken als we komen bij de omgang van Clemens met het OT. Wel moet hier vermeld worden dat Clemens onderschrijft dat de wet en de profeten zelf de komst van Christus voorafschaduwen en aankondigen (12.7, 17.1, 16.3-16, 36.3-5), en dat Christus zelf spreekt door de Psalmen (22.1-8; 16.15).

2. Op twee plaatsen wordt Christus aangesproken als Gods Zoon, namelijk in 36.4 – “But of His Son the Master spoke thus…” - en in 7.4. – “let us fix our eyes on the blood of Christ and understand how precious it is to his Father”. Het eerste gedeelte verwijst naar de zending van de Zoon in de wereld zoals dit ook in de Hebreeenbrief wordt genoemd, het tweede naar het heilswerk dat Hij volbracht.

3. Zijn goddelijkheid wordt ook betuigd door het getuigenis dat wordt gegeven aan de Drie-eenheid. Zo in par. 46.6 – “One God and one Christ and one Spirit of grace”; en in par. 58.2 – “For as God lives, and as the Lord Jesus Christ lives, and the Holy Spirit lives (who are the faith and the hope of the elect)”. Hoewel hier natuurlijk geen verregaande triniteitsleer aan kan worden gekoppeld, blijkt wel de gelijke heerlijkheid van de drie personen in de godheid.

4. De menselijkheid van Christus blijkt uit verschillende teksten. Zijn komst in nederigheid is al genoemd (16.2) en dit volgt uiteraard bijvoorbeeld de lijn van Fil. 2:1-11. Daarnaast wordt ook specifiek genoemd dat Christus uit Jakob is, “zover het vlees aangaat” (32.2). Deze verwijzing naar Paulus brief aan de Romeinen (…), toont aan dat Clemens een goddelijke en een menselijke natuur in Christus onderscheidde.

Geen opmerkingen: