maandag 11 juli 2011

2.1 Context van gedeelte over drie ambten

Hoofdstuk 40-44 vormt het hoogtepunt van een onderdeel in de brief dat begint bij par. 19 en handelt over de stelling dat het doel van de vrede en harmonie in alle dingen wordt bewaard door middel van de gaven die God voor dat doeleinde geeft en de structuur die hij daartoe verordend. Het wordt begonnen met de wijze waarop dit gebeurt in de schepping.

Par. 21-28 handelen over de persoonlijke en gezamenlijke verantwoordelijkheid die er op de mens rust in het licht van de belofte en het oordeel van God. In paragraaf 29 komt hij dan tot het onderdeel dat over de kerk als Gods ordening handelt. Het gaat dus ook hier om het bewaren van de harmonie binnen de gemeenschap van de kerk. De gemeenschap van de kerk is het duidelijkst zichtbaar wanneer deze in harmonie vergaderd is in de eredienst van de gemeente. Daarom vormt de eredienst vanaf par. 29 een voortdurend terugkerend motief dat doorloopt tot het einde van het gedeelte in par. 45 (zie ook verder par. 29, 32, 34, 35-36, 38, 40-45).

In 31-32.2. komt vervolgens een algemeen OT-beeld over hoe Gods zegeningen worden ontvangen en welke gaven God geeft. Over Jakob wordt dan gezegd welke heerlijke gaven hij ontving: “For from Jacob com all the priests and levites who minister at the altar of God.” De priesters en levieten waren dus een van de gaven die God gaf aan Jakob ten dienste van de harmonie.

Het volgende liturgische moment komt wanneer het thema zich van geloof en werken (31-34.3) keert naar het ontvangen van de gaven in de gemeenschap (waarmee wordt terugverwezen naar de gaven ontvangen door het volk van Israel als gemeenschap). Dit gedeelte begint uitermate liturgisch met een verwijzing naar het Sanctus gezongen door de engelen in de hemel en de oproep in harmonie vergaderd te worden om Gods gaven te ontvangen. De aanbiddende gemeente is de gemeente die Gods beloften ontvangt. Het offeren van aanbidding is de weg der zaligheid, en deze weg is Christus onze Hogepriester (35.12-36.1). Zo wordt Christus al als Hogepriester van ‘onze’ offers, onze eredienst aangewezen.

Hoofdstuk 37 geeft dan aan hoe de organisatie onder Christus is, waarbij eveneens een OT-type wordt gebruikt. Het gedeelte eindigt met de oproep tot Eucharistie of dankzegging voor al deze gaven (38.4), en in die context is dat de dankzegging van de hele gemeente in harmonie (34.4-35).

Na een tussengedachte (39), volgt dan ons eigenlijke gedeelte waarin wordt gesproken over de ambten (40-44). En de overstap is logisch want nu gaat het erom hoe de dankzegging wordt gebracht. En dit wordt bevestigd in 41.1. waarin elk van de drie orden wordt opgedragen te dankzeggen binnen hun orde. Van 42 tot 45 wordt vervolgens verhaald over hoe de apostelen bisschoppen en diakenen aanstelden.

Ook in dit gedeelte zijn er verschillende liturgische verwijzingen, namelijk naar de strijd om het priesterschap van Aaron (43), het offeren van de gaven van de bisschop (44), en de verwijzing naar die met een rein geweten zich wijden aan de eredienst van God (45). Uit de context kan worden geconcludeerd dat de ambten beschreven worden binnen de samenhang van de liturgische dienst van de gemeente. En ten tweede wordt deze liturgische dienst van de gemeente besproken door middel van typen uit het Oude Verbond. En zo worden de ambten van het Nieuwe Verbond in verband gebracht met de ambten uit het Oude Verbond. Dit leidt ertoe dat een nadere weergave van de OT-beelden die Clemens gebruikt nodig is om Clemens ambtstructuur te begrijpen.

Geen opmerkingen: