maandag 11 juli 2011

2.2 De Typen uit het Oude Testament toegepast op de christelijke gemeente

Een diepgaande behandeling van de wijze waarop de schrijver omgaat met het Oude Testament verdient een afzonderlijke bespreking. De hierboven gegeven beschrijving van de context geeft voldoende aan dat de beelden of typen uit het Oude Testament een belangrijke rol spelen in het spreken over de kerk. Daarbij gaat hij er soms bijna vanuit dat zijn hoorders hem gelijk begrijpen, door in de taal van de wet te spreken zonder deze nader uit te leggen. Naast het gedeelte 40-41, lijkt ook de beschrijving van de OT-beelden over de Zelos (par. 4) daaraan te voldoen. Hieronder volgen nu de verschillende gedeelten over ambten en liturgie in het gedeelte van 29-45.

1. De Kerk als Jakob en de gaven die hem gegeven zijn (1Clemens 29, 31-32.2)

Jakob als de Kerk in Christus

Het gaat hier in het bijzonder om het gedeelte 31-32.1-2, waarin de gaven gegeven aan Jakob (of het volk Israel) worden opgesomd. Zoals hierboven gezegd gaat dit gedeelte over de weg van zegen. En net als op andere plekken wordt eerst verwezen naar het oude testament. Dit bestaat uit twee delen. Het eerste gedeelte beschrijft de houding van Abraham, Izaak en Jakob (31), en het tweede beschrijft de gaven die werden gegeven aan Jakob (32.1-2). Deze tekst lijkt hier niet onmiddellijk op de gemeente van Christus toegepast. Maar in het licht van de context, dat dit hele hoofdstuk handelt over de orde van de kerk kan het niet worden uitgesloten.

Dit blijkt in het bijzonder uit par. 29. Paragraaf 29 opent een nieuw deel waarin wordt gesproken over de kerk als het verkregen erfdeel van God. Om deze stelling te ondersteunen wordt onder andere Deut. 32:8-9 geciteerd:
When the Most High divided the nations, when he dispersed the sons of Adam, he fixed the boundaries of the nations according to the number of the angels of God. His people, Jacob, became the Lord’s portion, and Israel his inherited allotment.
Clemens gebruikt deze tekst om te wijzen op de positie van de christenen. Zo noemt hij dus Jakob als een beeld van het volk van God in alle tijden, dus ook in zijn tijd.

De gaven gegeven aan Jakob
In het licht hiervan is de opsomming van gaven aan Jakob in 32.1-2, die redelijk thematisch volgt op par. 29, weldegelijk relevant voor de gemeente van Christus als Gods volk. Wat zijn dan de gaven die aan Jakob werden gegeven:
  • De twaalfvoudige scepter van Israel (31.4) (dodekaskeptron tou Israel)
  • De priesters en levieten die aan het altaar van God dienen (leitourgon).
  • De Heer Jezus naar het vlees
  • De koningen (basileis), leiders (archontes), en regeerders (hegoumenoi) uit de stam Juda
  • De heerlijkheid van de andere stammen, als de sterren

Clemens wijdt verder niet uit over hoe deze gaven gegeven zijn aan het nieuwe volk van God. Wel zijn een aantal verbanden opmerkelijk.

a. De twaalfvoudige scepter: Clemens noemt Christus zelf de ‘majestic Scepter (skeptron) of God’ (16.2), in de context wanneer over zijn kudde wordt gesproken. Daarmee lijken Christus en Jakob hier naast elkaar te worden gesteld. Dit blijkt ook uit 4.8, waar Jakob als onze vader wordt betiteld; waarbij de christenen dus deel hebben gekregen door Christus aan alle gaven aan ‘onze vader Jakob’. Ook Lona concludeert hier: “Durch die christologische Aaussage nehmen die Christen jetzt auch an der Geschichte Jakobs teil. Der Gedanke wird hier nicht expliziert, aber Jakob ist ‘unser Vater’ (4.8).”

b. Dit wordt bevestigd door de volgende drie gaven die een anaphora, een geheel, vormen: ten eerste de eredienst door de stam Levi, ten tweede Christus naar het vlees, en ten derde de heerschappij door de stam Juda. Lona legt hier een verband tussen het noemen van de stam Levi en Juda, en Christus als ‘High Priest and Benefactor’ (36.1), waarbij het ene naar de stam Levi verwijst en het andere naar Juda (Lona, p. 345). Verder legt Clemens, door eerst te spreken over de eredienst van de priesters en levieten ook een duidelijk verband met de thematiek in 40-41 (Zo ook Lona, p. 343).

c. Clemens vindt het blijkbaar nodig om ook nog over de heerlijkheid van de andere stammen te spreken, door de belofte ‘your seed shall be as the stars of heaven’. Deze belofte is aan Abraham gedaan (Gen. 15:5, 22:17; 26:4), maar de gelovigen nu hebben er deel aan.

Conclusie
Zo blijkt de gedachtegang te zijn dat ook wij door Christus deel hebben gekregen aan de gaven aan Jakob. Christus heeft de twaalfvoudige scepter, vanuit Christus komt zowel het priesterschap (de offerdienst) als het koningschap (de heerschappij). Het priesterschap wordt genoemd in 36.1., maar ook het voorbeeld van het leger onder Christus in par. 37 legt een verband met het koningschap waar hier over wordt gesproken. Het feit dat de Christus naar het vlees uit Jakob komt, verwijst mogelijk naar de ontwikkeling van het lichaam van Christus, dat ook in par. 37 aan de orde komt, maar dit is minder duidelijk. Maar hij vindt het ook nodig te benadrukken dat alle christenen deel hebben aan de belofte van heerlijkheid, niet alleen zij die binnen de gemeente de offers brengen en regeren. Het is hier overigens opmerkelijk dat hij alleen spreekt over priesters en levieten. Hierdoor neemt hij het Hogepriesterschap en het priesterschap onder een noemer. Dit is van het belang wanneer wij zijn taalgebruik van bisschoppen en diakenen waarderen. Ik kom daar dus nog op terug.

2. De liturgische ordening (1Clemens 40-41)

Het tekstgedeelte

In hoofdstuk 40 behandelt hij specifiek de vraag wie bevoegd is tot het vervullen van de plichten van het kerkelijk ambt in het brengen van de dankzegging (38.4; 41.4); maar hij doet dit in OT-taal. Hij verklaart “as we have searched into the depths of the Divine knowledge, we ought to do all things in order, as many as the Master has commanded us to perform at their appointed seasons.” Deze diepten van goddelijke kennis verwijzen naar het raadsbesluit van God zoals deze zichtbaar wordt in het hiervoor behandelde over de Schepping en over Jakob (Zo ook Lona, p. 428). Hiermee leidt Clemens het beginsel in dat alle offers en diensten (mv.) (προσφορὰς καὶ λειτουργίας) moeten gebeuren volgens de orde die de Heer heeft bevolen; dit geld zowel voor wanneer, wat, waar, als wie. Anders zijn deze de Heer niet welgevallig. En dat past hij toe op de eredienst van de christelijke gemeente. Deze striktheid zal huidige lezers misschien afschrikken, maar zijn in het licht van de context van de Hebreeënbrief waar ook de wet als type wordt gezien, niet verwonderlijk. Het is hier niet de plaats hier verder op in te gaan.

Clemens spreekt hier nu in het bijzonder over ‘wie’ de dankzegging brengen. Hij zegt dan (40.5):
De hogepriester (ev.) is zijn eigen Liturgie (ἴδιαι λειτουργίαι) gegeven (δεδομέναι)”, De priesters (mv.) is een eigen Positie (ἴδιος ὁ τόπος) verordend (προστέτακται), De levieten (mv.) hun eigen Diaconie (ἴδιαι διακονίαι) behoort (ἐπίκεινται); De leken (λαϊκὸς ἄνθρωπος, alleen de mannen?) zijn door de leken ordeningen (λαϊκὸς προστάγμασιν) gebonden (δέδεται). Ieder van u, broeders, zal in de eigen rangorde God dankzeggen (Eucharistie brengen), blijvende in een goed geweten, niet zijn voorgeschreven regel van dienst overschrijdende, in eerbied.
Het gaat hier om het harmonious samenkomen van de gemeente (34.7; 38.4).

Waarom 1Clemens 40 over de plaatselijke gemeente gaat
Hij spreekt hier helemaal in de taal van de wet, maar hij betrekt het op de toestand van een plaatselijke gemeente met een drieledig ambt van Hogepriester, Priesters en Diakenen. Hiervoor zijn de volgende redenen te geven:

a) Hij spreekt over “wat de Meester ons bevolen heeft te doen”.
b) Par. 41.1 past de ambtsklassen toe op de plaatselijke gemeente als de conclusie van dit stukje over ‘wie’ gerechtigd is de dienst te verrichten. Daar lezen wij:
Let each of you, brothers, give thanks (Eucharisteito) to God in the specific order (idio tagmati), not overstepping the designated rule (Kanona) of his ministry (Leitourgias), with reverence.
Een verwijzing naar de Eredienst van de gemeente in Korinthe, de Eucharistie.

c) Dat het hier ook gaat om een drieledig ambt blijkt ook uit het gebruik van een “semi-colon” om deze drie klassen te onderscheiden van de daarna volgende leken.
d) Het volgt ook uit het precieze taalgebruik dat voor elke ambtsklasse wordt gebruikt. De hogepriester heeft de ‘Litourgia’ dat is de offerdienst; en de levieten de ‘diakonia’, de dienende of ondersteunende dienst, een zeer duidelijke verwijzing naar het diakenambt. De presbyters hebben hun plaats (topos), of zetel (een titel die in 44.5 op de presbyters wordt toegepast). Merk dus op hoe precies hij de drie klassen in het Grieks onderscheid met betrekking tot hun status (Liturgie, Positie, Diaconie, Leken Ordeningen) en de manier van ontvangen (geven, verordenen, behoren, binden).
e) Het blijkt ook uit de andere vele overeenkomsten die de brief heeft met de Brief aan de Hebreeën, waarin de Eredienst onder de wet ook als schaduw wordt gebruikt van de hemelse Eredienst onder Christus als hogepriester (Hebr. 8:5).

Zegt dit gedeelte dus iets over het drieledig ambt? Gezien hetgeen hierboven reeds gezegd is, lijkt mij eerder de vraag waarom dit niet zo is, dan waarom wel. Vele wetenschappers zien deze verbanden dan ook, hoewel niet altijd even helder over de toepassing op het drieledig ambt van een plaatselijke gemeente (Bijv. Padberg, Dix, Vogt, Lightfoot, Grant, Hubner; geciteerd door Lona).

Het argument dat tegen een toepassing wordt gebruikt bestaat alleen uit het formele argument dat Clemens hier alleen het doel heeft te spreken over het probleem in Korinthe. Daarom mag niet meer uit de tekst worden begrepen dan het doel dat Clemens er volgens de auteurs in hun context mee had. Doordat bijvoorbeeld Lona (Lona, p. 436-437) dit deel betrekt bij het deel dat alleen maar over het probleem in Korinthe gaat en loskoppelt van de algemene beschrijving van de orde in de kerk (19-39), wordt het makkelijk voor hem deze bewering te doen. Het doet echter geen recht aan de geleidelijke opbouw van de brief. Paragraaf 40-45 vormt het hoogtepunt van het gedeelte over de harmonieuze orde in de christelijke gemeente dat is ingezet in par. 19; om vervolgens over te gaan op de praktische problemen in Korinthe. Wanneer de tekst zo wordt uitgelegd zegt het niet meer dan dat er iets van een orde is in de gemeente; en dat is wel een erg minimalistische manier van omgaan met de uitvoerige verklaringen van Clemens en het feit dat hij voortdurend over ‘ons’ spreekt. Wanneer men het verband tussen het oude en nieuwe verbond hier wil ondermijnen, moet men feitelijk alle teksten die verwijzen naar het oude testament ontdoen van hun contextuele karakter, en verlagen tot louter voorbeelden uit vergane tijden, die alleen een morele les bevatten en geen zinnebeeldige waarde hebben. Mij lijkt gezien het veelvuldige gebruik van het OT dat dit de hele brief zou ondermijnen. Het lijkt mij dat de uitleg eerder is ingegeven door de wens dat het zo is of een houding tot wel zeer minimalistische exegese. Hoe dit ook zij Lona zelf geeft ook aan:
Von dieser Stelle (44.5) her wird verstandlich, wie leicht eine Parallelisierung zwischen den Angaben in 40.5 und den christlichen Amtstragern gezogen werden konnte. Den alttestamentlichen Hohenpriester verbindet die Leitourgia mit den christlichen Episkopen; dem Priester ist ein topos zugewiesen, wie auch den Presbytern (44.5). Naturlich stimmen die Angaben nicht immer uberein. Auch von den Presbytern wird in 44.6 behauptet, sie seien aus ihrer Leitourgia entfernt worden. Der Anziehungskraft einer solchen Deutng kann man sich kaum entziehen, wenn man nich auf die Sprache achtet, Die Forschungsgeschichte zeigt es deutlich genug. (Lona, p. 470)
Ik hoop te tonen dat de brief wel consistent is en dat de eenvoud van interpretatie ook daadwerkelijk de gedachten van de schrijver weergeeft.

Hoe past Clemens het OT-drieledig ambt van hogepriester, priesters en levieten toe op de kerk?
De conclusie dat dit gedeelte spreekt over de plaatselijke gemeente, geeft ons natuurlijk niet gelijk een antwoord op de vraag hoe dit moet worden toegepast, maar dat er een toepassing is, lijkt mij niet omstreden. Is deze toepassing bisschop-priesters-diakenen? Dit kan niet met 100 % zekerheid gezegd worden. Een aanwijzing vinden wij door vast te stellen dat deze opmerking plaatsvindt in de context van de liturgische dienst van de plaatselijke gemeente in Korinthe. Elke zondag zijn alle drie klassen aanwezig in de dienst en hebben zij een taak te verrichten.

1. De hogepriester is hier dus een persoon in de gemeente in Korinthe en niet de Heer van de hele kerk. Deze is ook een Hogepriester, maar dan in het hemels heiligdom (36.1). Deze correlatie tussen het Hogepriesterschap van de Heer over de hele kerk en een hogepriester over de plaatselijke gemeente vinden wij ook bij Ignatius. In elk geval gaat het hier om de gemeente in Korinthe. Om voor de hand liggende redenen verwijst hogepriester hier ook niet naar de apostelen, namelijk omdat het 1 persoon is en niet 12 personen. Wat dan wel? Mij lijkt dat het hier gaat om de Celebrant, die de priesterlijke dienst van de gemeente verricht. Er is 1 persoon die de vergadering van de gemeente voorgaat in het vieren van de Eucharistie als beeld van de hemelse Hogepriester.
De priesters hebben hun plaats of zitplaats (topos). Topos zou hier ook naar ambt kunnen verwijzen, maar ook naar zitplaats. Mij lijkt dat het feit dat het hier gaat om de eredienst een interpretatie in de zin van het laatste eerder passend. Dit verwijst dan naar de presbyters die, hoewel zij delen in het priesterschap, niet celebreren. Zij hebben weliswaar het recht de Eucharistische gaven te offeren, zij delen in het priesterschap, maar hier hebben hier in de gemeente hun zitplaats.
De diakenen hebben de ondersteunende dienst in de eredienst om de Celebrant (President) te helpen. Zo zegt Dix ('The Ministry in the early Church', in K.E. Kirk, The Apostolic Ministry, London, 1946, pp. 183-303),
There is at least a clear similarity between the deacon who placed the bread and mingled cup before the president, ministered the lavabo and ministered the elements to the communicants, and the Jewish ‘attendant’ who ministered the ceremonial hand-washing, set the bread for breaking, and the mingled cup for blessing before the president of the chaburah and served the food and drink of the religious meal. Just there is a similarity between the episkopos who broke the bread and recited the thanksgiving (eucharistia) over the bread and mingled cup.

Van de verschillende beelden is dit wel het sterkste argument dat pleit voor een drieledig ambt bij Clemens. Maar dan wel binnen de liturgische dienst, de Eucharistie, van de plaatselijke gemeente. Wel betekent het dat er een vaste bijzondere persoon was onder de priesters die in de plechtige gemeentesamenkomst celebreerde, in plaats van dat er sprake was van een roulatie tussen presbyters. Dat betekent natuurlijk niet dat deze presbyters nooit op andere gelegenheden celebreerde. Had deze hogepriester-persoon ook bijzonder gezag in bestuurstaken. Uit dit gedeelte kan dat niet worden geconcludeerd, maar het is ook niet uit te sluiten. Vanuit het vorige type over Jakob werd duidelijk dat zowel het priesterschap als het regeerschap als gaven aan de gemeenten in Christus gegeven zijn. Dat deze twee mogelijk verbonden zijn in dezelfde persoon lijkt niet onaannemelijk. Het volgende type zou daar eventueel nog meer licht over kunnen geven.

3. Het legerkamp van Israel (1Clemens 37)


Het tekstgedeelte
Ik heb het bovenstaande eerst behandeld, omdat het een duidelijker beeld geeft. Wanneer wij echter drie hoofdstukken teruggaan (par. 37) vinden wij nog een ondersteunend bewijs voor een drieledig ambt in een ander OT-type dat Clemens gebruikt als een beeld van de Kerk. Hier staat niet het priesterschap en de eredienst centraal maar de orde. Na in de vorige paragrafen gesproken te hebben over de individuele verantwoordelijkheid van allen die door geloof deelhebben gekregen aan de gaven in Christus; komt hij nu tot hun onderlinge verhouding in een lichaam. Dit lichaam is belangrijk omdat volgens Clemens “all the members conspire and unite in subjection, that the whole body may be saved.” De verlossing van de individuen is dus op zijn minst gedeeltelijk afhankelijk van de gezondheid en harmonie van het lichaam. Om de harmonie van dit lichaam te bewaren heeft iedereen een bijzondere plek, waarbij er ook voortdurend sprake is van gezagsverhoudingen (Lona 1997, p.410). Daarvoor geeft hij twee symbolen. Die van een leger en die van een lichaam. Uit het laatste symbool, noemt hij alleen het hoofd en de voet, waarmee hij wil duidelijk maken dat sommigen hoofden zijn die leiden en anderen voeten die volgen en uitvoeren. Dat is immers het kernpunt dat Clemens wil maken. Het eerste symbool van het leger geeft Clemens als volgt weer:
1. So let us serve as soldiers, brothers, with all seriousness under his faultless orders (prostagmasin). 2. Let us consider the soldiers (hegoumenos) who serve under our commanders- how precisely (eutaktos), how readily (eiktikos), how obediently (hypotetagmenos), they execute (epitelousin) orders (diatassomena). Not all are prefects (eparchoi), or tribunes (chiliarchoi), or centurions (hekatontarchoi), or captains of fifty (pentakontarchoi), and so forth (oude to kathexes), but each in his own rank (toi idioi tagmati, verw. 41) executes (epitelei) the orders (epitassomena) given by the emperor (basileos) and the commanders (hegoumenos).
Zoals zichtbaar is in de tekst wordt door veel vertalers vertaald in de vorm alsof het hier ging om een vergelijking met de Romeinse staat of het Romeinse leger; koning wordt dan vaak als keizer vertaald en de ἡγουμένοις als prefecten. Deze vergelijking met het Romeinse leger wordt tegenwoordig echter niet meer aangehangen. Verschillende onderzoekers (A.Jaubert, Luschnat, Lona, p. 410) concluderen dat de hoofden over 50 volstrekt onbekend waren binnen de Romeinse wereld. Als andere oorsprong wordt daarom gewezen op de Wet van Mozes (Ex. 18:15; Deut. 1:15), waar duidelijk wel sprake is van hoofden over 50 (en ook nog over 10). Ook onder de Makkabeen bestond een dergelijke orde (1Mak. 3:55). Ook Lona concludeert dat het zinsgedeelte, “en zo verder” dan betrekking kan hebben op de hoofden over 10. Als ondersteuning voor deze stelling voert zij aan dat de oude Latijnse vertaling deze samenhang weergeeft door te spreken over ‘decuriones’ (Lona, p. 411). Lona werkt dit echter niet verder uit met verwijzing naar de instituties van Mozes.

Is 1Clemens 37 toepasbaar op de kerk?
Maar verbind Clemens deze tekst contextueel op de Kerk? Dat lijkt niet weerspraakbaar. Allereerst is er het contextuele verband dat Clemens dit zelf uitdrukkelijk doet, “So let us serve as soldiers under his faultless order”, lijkt hier weinig twijfel over te laten. Maar zijn er dan aanwijzingen dat hij hier meer mee bedoeld dan alleen een algemene verwijzing naar orde? Aanwijzingen daarvoor zijn de volgende:

a) Het feit dat het gaat om een verwijzing naar het OT en niet om een verwijzing naar het Romeinse leger, is extra reden te menen dat een meer precieze toepassing op de kerk beoogd is, net zoals dit ook op vele andere plekken in de brief het geval is (in hoofdstuk 40-41 en op andere plaatsen), terwijl ook daar de schrijver er van uitgaat dat de lezers hem zonder nadere toelichting begrijpen.

b) Er is een duidelijke overeenkomst tussen het taalgebruik van par. 37 en 40-41.
  • Er is de wending epitelousin ta diatassomena. Het vervullen van de bevelen komt ook duidelijk terug in 40-41, waar hetzelfde werkwoord wordt gebruikt voor het ‘uitvoeren’ (37.2-3, 40.1-2). En zo ook in 43.1 waar gesproken wordt de bevelen aan Mozes. Dezelfde woorden komen overigens ook voor in de opening over het deel over orde in par. 20.
  • Een tweede samenhang zit direct in het betitelen van de verschillende groepen. Zowel de afdelingen in 37.3 als in 41.1 worden aangesproken met ‘ekastos toi idioi tagmati’, ieder in zijn eigen rangorde of afdeling. Ook Lona (Lona, p. 411) concludeert hier dat Clemens een verband legt tussen de rangorde in 40-41 en 37. Dit is een zeer duidelijke aanwijzing dat de rangorden in 1Clemens 37 wel degelijk nader toegepast kunnen worden op de ambten in de plaatselijke gemeenten.

c) Er lijkt ook een verband te zijn met 42-44. In dat gedeelte staat centraal dat God Christus aanstelt, en Christus de apostelen, en de apostelen weer de ambtsdragers daaronder, de bisschoppen en diakenen. Het beeld van het leger vormt eenzelfde soort delegatie van gezag van boven naar beneden. Met het type van de organisatie van het leger (of organisatie) van Israel wil hij dus aantonen dat de huidige ambtsdragers rechtmatig door de apostelen zijn aangesteld en onder hen dienen.

Een toepassing van het legerkamp op de kerk
Het is dus alleszins niet onaannemelijk dat dit OT-type van belang is voor het bepalen of er sprake was van een drieledig ambt in de plaatselijke gemeente. Het beeld lijkt zelfs nog vollediger, omdat het praat over de hele kerk en niet alleen over plaatselijke gemeenten. Laten wij de verschillende aanwezige groepen onder elkaar zetten. Er zijn de volgende titels: basileus, hegoumenois, eparchs, chiliarchs, hekatontarchs, pentakontarchs, en de ‘kathexes’.

De koning (basileos)
In zijn vergelijking lijkt de koning een beeld te zijn van de Heer; niet alleen duidt Clemens Christus zelf aan als de Scepter Gods (16.2), maar ook in de Wet is sprake van de “Koning in Jesjurun”. (Deut. 33:4): “Mozes gebood ons de wet, het erfelijk bezit van de gemeente van Jakob. Hij was Koning in Jesjurun, toen de hoofden van het volk zich verzamelden, samen met de stammen van Israël.” Het is niet gelijk duidelijk waar deze Koning naar verwijst, of het Mozes of Jahweh is. Maar dat is niet direct relevant want het is duidelijk wel een statelijke vergadering.

De leiders (hegoumenos)
Deze vormen een moeilijk te bepalen groep. De vraag is in het bijzonder: gaat het hier om een generiek woord voor leiders waarvan de latere opsomming een specificatie vormt, of is dit een afzonderlijke groep? Het laatste lijkt de meest logische interpretatie omdat hij oproept de soldaten te overwegen die onder onze leiders dienen; en dan gaat hij verder met de opsomming van de rangorden.

Dan zou hegoumenos verwijzen naar de leiders die nog boven de eparchoi staan. Het probleem is wel dat hegoumenos vaker wordt gebruikt als een generiek woord voor hoge leiders. Het woord komt voor in 1.2, 5.7, 21.6, 32.2, 37.2, 51.5, 55.1, 60.4. Twee keer komt de tekst voor op een plaats waar ook de ‘presbyteroi’ worden genoemd (1.2 en 21.6). Het is echter onduidelijk of het hier gaat om wereldse leiders en ouderen of om kerkelijke leiders en presbyters. In 5.7 verwijst het naar de wereldse leiders voor wie Paulus zijn getuigenis bracht. In 32.2. gaat het om de wereldse heersers uit de stam Juda di na de koningen worden genoemd. In 51.5 verwijst naar de regeerders van Egypte die onder de Farao staan. In 55.1 gaat het ook om wereldse regeerders die onder een koning staan. In 60.4 verwijst het ook naar de wereldse leiders. Mij lijkt dat het hegoumenos wel verwijst naar een aparte groep, namelijk naar de leiders die onmiddellijk onder de koning dienen. Het opvallende van de hegoumenos is dat zij samen met de koning de bevelen geven (37.3), die door de verschillende rangorden worden uitgevoerd. In dit geval zijn dat dus de apostelen. Daarbij moet men ook denken aan wat Ignatius schrijft (Trallians 3.3): “I did not think myself qualified for this, that I, a convict, should give you orders (diatassomai) as though I were an apostle.” Maar ook in het Nieuwe Testament komen bevelen van de apostelen voor (2Pet. 3:2 (entoles); 1Joh 4:21 voor de Heer; 2Joh. 4-5; Judas 17).

Eparchoi
De vraag dient zich natuurlijk op waar deze naar verwijzen. Dit is niet met zekerheid te bepalen. In de latijnse vertaling wordt gesproken over prefecten, hetgeen het romeinse equivalent zou zijn. De prefect was in elk geval een hoge leider verbonden aan het centrale gezag of aan het bovenplaatselijke gezag, zoals een provincie. Daarmee lijkt er dit onderscheid te bestaan tussen de getalsmatig bepaalde groepen en de eparchoi, namelijk dat de getalsmatig bepaalde groepen een begrensd gezag hebben, waar de Eparchoi een gezag hebben dat breder is. Misschien verwijst dit naar die personen die direct met de apostelen verbonden waren en tijdelijk niet verbonden waren aan een plaatselijke gemeente, zoals Silas, Timotheus, Lukas e.a. die opdrachten hadden of werden uitgezonden om orde op zaken te stellen in bepaalde gemeenten zoals Titus. M.i. wordt dit beeld dus versterkt omdat de 1000/100/50-leiders zich beperken tot een bepaald omlijnd getal. Dat omlijnde getal verwijst naar de bevoegdheid binnen een plaatselijke gemeente, terwijl de niet-begrensde eparchoi daar buiten en boven staan. Een andere mogelijke vergelijking met het Oude Testament zijn de zeventig raadslieden waarmee Mozes het gezag deelde, maar dit is enkel gissen.

Leiders van 1000, 100 en 50
Zoals hierboven gezegd hebben de getalsmatige leiders een bevoegdheid over een specifieke groep, een plaatselijke gemeente. Het is dan niet vreemd dat juist hier drie getallen worden genoemd. Het OT noemt ook nog de hoofden over 10; en de vraag is waarom Clemens deze weglaat. Het is mogelijk dat hij dit doet om de drieledigheid van het ambt in de plaatselijke gemeente weer te geven. In elk geval: de leiders over 1000 verwijzen naar de bisschoppen, de leiders over 100 naar de priesters, en de leiders over 50 naar de diakenen.


De “En zo verder”
Dan rest nog de vraag waar de “en zo verder”, naar verwijst. Allereerst is dit eventueel een bevestiging dat Clemens de drievoudige structuur van 1000/100/50 wil benadrukken en wil onderscheiden van mogelijke andere taken en functies die nog daaronder liggen. Het OT-type noemt dus ook nog het getal ‘10’. Misschien is dit een verwijzing naar de organisatie van taken onder de diakenen, zoals bijvoorbeeld de ‘weduwen’ die het onderwijs voor vrouwen verzorgden.

4. Conclusie

Hierboven is een uitvoerige beschrijving gegeven van de typische beelden die Clemens gebruikt om de kerk te beschrijven. Allereerst heeft de Kerk deelgekregen aan de gaven aan Jakob door Christus. Deze gaven behelzen ook expliciet ‘de priesters en de levieten’ en ‘regeerders’. Ten tweede is er een duidelijke liturgische passage (40-41) waaruit blijkt dat er een drieledig ambt was bij de viering van de Eucharistie. Het derde besproken gedeelte over het leger geeft aan dat dit mogelijk niet alleen tot de eredienst beperkt was, maar ook de regering van de plaatselijke gemeente betrof. Dit werd ondersteunt door de gelijke manier van spreken van de passages. Het gebruik van de oudtestamentische typen geeft daarom het duidelijkste bewijs dat Clemens weldegelijk een drieledig ambt kende. Maar als dit zo is, hoe is dat dan overeen te stemmen met het feit dat hij zelf niet spreekt over een bisschop, priesters en diakenen, maar de termen schijnbaar inwisselbaar gebruikt. Het is daarom nu nodig te gaan kijken naar de manier waarop Clemens deze termen gebruikt.

Geen opmerkingen: